De volgende dag ging de reis naar Congo, de bus was voor een keertje mooi op tijd, maar er zat weer volk in. Enfin, we propten al onze bazatse er in en we vertrokken.

Het was terug dezelfde weg als gisteren, en deze keer hebben we een hele hoop bavianen langs de kant van de weg zien zitten in het park.

Na de lange reis kwamen we aan in Cyangugu, de grens van Rwanda met Congo. Daar bleek Rudy een probleem te hebben met zijn visa wegens een schrijffoutje, hij zou Rwanda niet meer inmogen, maar in principe komt alles goed.

Plots kwam Fidèle ons halen om mee de brug oer te steken. Na nog wat controletoestanden aan de grenspost van Congo reden we samen met Jean-Jaques en nog enkele andere naar het klooster waar hun lokalen gevestigd zijn. Fidèle woont in het loodsenlokaal, een keukentje, slaapkamer en living. We hebben er zo al samen enkele maaltijden klaargemaakt.

De volgende dag hebben we stad bezocht, hun soutscentrum, de baseliek, 3amis (tv-toestanden) en een ontvangst bij de minister van jeugd. Jawel, we hebben met hem een dik uur zitten praten over jeugd, veiligheid en toekomstplannen. Eigenlijk wel zot, precies alsof we bij Anciau zouden langsgaan.

In de middag zijn we de majoor van de marine gaan opzoeken. We wilden immers zeer graag eens het kivu meer opgaan en volgens Fidèle was dit een goeie piste.
Eenmaal we die hadden gevonden werden we zeer hartelijk ontvangen, we kregen iets te drinken, en hij beloofde om voor een boot te kijken en ons te beschermen. Toen we terug wilden keren kregen we 2 van zijn soldaten mee die ons beschermden op de terugweg.

Savonds hebben we nog vis (Tilapia) met pattatjes, kool en tomaatjes klaargemaakt en naar binnen gewerkt.

De volgende dag moesten we om 10 uur aan het water klaar staan. Het was uiteindelijk tegen 12 uur tegen dat het bootje daar was, moar enfin, we konden het water op.

Je kent wel die bootjes waarmee ze de deelnemers van Expeditie Robinson vervoeren van het ene eiland naar het andere, wel: het was zo een bootje.
Samen met 2 militairen (wat eigenlijk een hele eer was) en 3 mensen van de boot zelf voerden we naar een fantastische plek aan de rand van het meer. Een oud vervallen huis, maar met nog en mooi gazon voor en palmbomen. We waren net klaar met eten daar toen ons bodygards het plots niet meer veilig vonden en we moesten vertrekken.
We voerden naar een gemeenschap van vissers. Er lagen van die prauwen en visnetten. Ze nodigden ons uit om eens mee een kijkje te nemen in hun “dorpje”. Ze waren immens vriendelijk, velen onder hen hadden nog nooit blanken gezien. Na het proeven van een of ander sopje (wat achteraf banenbier bleek te zijn) moesten we al weer vertrekken, jammer.

Dan koers terug gezet, deze keer was het tegen wind, en hadden we dus ferme golven op kop. Alles was rustig toen er plots een dikke straal water door de boeg heen spoot. Maar dat bleek normaal te zijn, ze vermaakten de boel door het gat op te vullen met wat stof. Maar de golven bleven komen, en we zagen de bodem van de boot telkens omhoog komen toen we op een golf inbeukten.
Wat wij dan in zo een geval waarschijnlijk zouden doen is naar de kant gaan en rustiger water opzoeken. De Afrikanen niet, die beginnen gewoon luid te lachen en te zingen, problem solved. Enfin, we zijn uiteindelijk nog met droge voeten aangekomen.

Vooraleer we naar ons tenten konden gaan, moesten we nog eerst eten kopen. Er stond kip met rijst en ananas op de menu. Nooit gedacht dat ik ooit nog eens een berg ging beklimmen met 3 levende kippen ondersteboven in mijn hand… Ik zeg beklimmen, want dat was het echt, het klooster ligt bovenaan op een berg. We namen steile weggetjes naar boven, sommige met 6 flessen water op hun hoofd, sommigen geladen met rijst. Fidèl zei achteraf dat we zo een goeie indruk hadden achtergelaten op de mensen die langs de flanken woonden. Normaal nemen de blanken hier altijd de auto om naar boven te gaan. Ze zijn niet gewoon dat er een blanke met flessen water op zijn hoofd te voet berg op gaat.

Om af te sluiten: het eten was lekker, we hebben goed geslapen, tot over een paar dagen!